Etty Hillesum werd geboren op 15 januari 1914 in Middelburg. Na haar schooltijd in Deventer studeerde zij rechten in Amsterdam. Het Rode Kruis meldde dat zijn op 30 november 1943 in Auschwitz de dood vond.
De dagboeken en brieven van de joodse Etty zijn over de gehele wereld vertaald en gelezen. In 1981 is een eerste keuze uit haar werk verschenen onder de titel Het verstoorde leven. Sindsdien zijn alle dagboekaantekeningen verzameld, van commentaar voorzien en gebundeld in het monumentale Etty: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943, Uitgeverij Balans, 1986.
Haar literaire begaafdheid, haar onverzettelijk geloof in mensen en haar radicale ethiek maken dit geschrift tot een zeldzaam waardevol document.
Enkele citaten uit het boek:
“Ik voel me nu net als iemand, die uit een zware narcose ontwaakt.
Maar dat was gisteravond plotseling de verhelderende inval: ik eis van anderen dat ze me te gewichtig nemen en wanneer ze dat dan niet doen, voel ik mij “onbegrepen”, voel ik geen contact. Maar ik hoef niet begrepen te worden, ik wil alleen maar anderen begrijpen. De mens wil zichzelf altijd voelen in anderen en daarom wil hij dat de ander hem begrijpt. Maar van die eis moet je afstand kunnen doen. Theoretisch heb ik er afstand van gedaan, maar ik “leef” dat nog niet. Ik wil nog te veel volledige aandacht en begrip voor mijn persoon. Maar het is me soms of ik uit duizend mensen besta en ik kan niet eisen dat een ander al m’n stemmingen en innerlijke oproeren volgt. Doordat er zoveel in mij gebeurt, zodat ik langzamerhand het gevoel krijg, dat geen enkele stemming mij vreemd is, kan ik anderen steeds beter aanvoelen en begrijpen en dat moet me voldoende zijn. Ik geloof dat eenwording met een enkel mens niet voor me is weggelegd. De meesten maken zich zoiets trouwens maar wijs en zijn met weinig tevreden. Ik geloof niet dat ik het van een ander moet hebben in m’n leven, maar van mezelf en God.”
“Je moet leven, ademhalen door middel van je ziel en werken, studeren met je geest. Wanneer je leeft door middel van je intellect, is het maar een armzalig bestaan.
Maar om de ziel hoef je de geest niet weg te gooien. Het is goed, dat de mens beide heeft. Als ze maar op de juiste plaats functioneren.”
“En vlak na het wakker worden dacht ik ook: ja, nu ben ik me weer voor de zoveelste keer bewust geworden, dat de binnen- en buitenwereld steeds in elkaar over moeten vloeien, het is net of er vannacht weer een prik gegeven is door de muur, die ze toch altijd weer gescheiden wil houden.”
“S. was gevangengenomen, was in Drenthe, en ik liep langs het IJsclubterrein, zo bedroefd, als ik dat in woorden nooit zal kunnen uitdrukken. Ik kwam een Duitse soldaat tegen, ik keek hem midden in het gezicht en vroeg hem regelrecht: 'Haben Sie eine Verlobte in der Heimat?' Hij bevestigde en ik zei: 'Dann wird diese Verlobte im Moment gerade so traurig sein, wie ich es jetzt bin.' We raakten bevriend, die soldaat en ik, hoe, speelt zich niet duidelijk in de droom af, maar we spraken elkaar meermalen, en vertelden elkaar over de wandaden die de Duitsers begingen. En we zeiden: we moeten dit onder ogen zien en we moeten ons toch verbroederen, bij ons begint de verbroedering. En ik zei hem ook: ik zal bij jou eens op een punt stuiten, waarbij ik zeg: dat is toch typisch Duits. Maar waarom zou ik je daarom dan moeten haten, ik moet dat accepteren als zijnde iets onveranderlijks. Hij deed pogingen om S. vrij te krijgen en het lukte.”
Andere theosofen en niet-theosofen over het pad naar waarheid en wijsheid